Home

De geschiedenis van het Nederlandse bokbier


Bokbier werd omstreeks 1868 via het Duitse ondergistende bier en haar brouwers in Nederland geïntroduceerd. De in 1867 gewijzigde accijnswet maakte het lonend om het zwaardere bokbier te brouwen. Dat nieuwe bokbier werd maanden lang gelagerd en kwam pas in februari of maart op de markt. Dit bokbier ontwikkelde zich in de loop der tijd het huidige bokbier. In 1950 was er voor het eerst na de oorlog weer bokbier, het werd een nieuw leven ingeblazen. Een biertype dat zich ontwikkelde tot hèt Nederlandse speciaalbier. Kenmerkend is dat tegenwoordig bokbier zowel onder- als bovengistend kan zijn. Uit oogpunt van marketing wordt bokbier de laatste jaren steeds vroeger op de markt gezet. Ook verschijnen er steeds meer bokbieren die niet meer aan het vertrouwde smaakpatroon voldoen. Er bestaat namelijk sinds 1997 geen adequate wetgeving meer voor bokbier. Veel bokbieren worden nu met kruiden gebrouwen of bevatten veel meer alcohol dan oorspronkelijk. Deze ontwikkelingen en de druk van de supermarkten om steeds vroeger met bokbier op de markt te komen kan het einde betekenen van een prachtig biertype.


Bokbier in Nederland

Een historisch overzicht


Tekst: Theo Flissebaalje

Nederlands bokbier wordt waarschijnlijk al vanaf 1868 gebrouwen. Bokbier bereikte ons land via Duitsland als ondergistend bier in het midden van de negentiende eeuw. Eerst werden de ondergistende 'Beierse' bieren alleen geïmporteerd.
De invoering van de nieuwe accijnswetgeving in 1867 was doorslaggevend voor het winstgevend brouwen van deze Duitse biertypen door Nederlandse brouwerijen. Nieuwe, moderne brouwerijen ontstonden en daarmee de begon tevens de schaalvergroting. Amstel Bockbier werd al in 1883 als eerste bekroond.
Bokbier had een lagertijd van wel vier maanden, daarom was februari zeer lang de traditionele bokbiermaand. De introductie van het bokbier verschoof rond 1920 naar december en valt in 2009 op 5 oktober nadat de introductie enkele jaren al rond 21 september was.
In het midden van de negentiende eeuw was er in ons land sprake van een aanzienlijke import van Duitse bieren. De traditionele bovengistende Nederlandse bieren werden vooral door het ondergistende Beierse bier beconcurreerd maar ook het bovengistende Belgische en het duurdere zware Engelse bier vond aftrek. Voor de productie van het in de smaak vallende Beiers bier in ons land was een belangrijke verandering nodig van de brouwerij-installatie. Daarvoor was veel bedrijfskapitaal nodig. Er bestond bovendien een grote belemmering in de vorm van de accijnswet van 1822. Ondanks deze belemmeringen vond het brouwen volgens de Beierse methode toch ingang in ons land. Een aantal gunstige factoren maakte dat mogelijk.


Nieuwe brouwerijen
De situatie in 1865 was als volgt: de gemeenteaccijnzen waren afgeschaft, de spoorlijnen stimuleerden het handelsverkeer en de stoommachine deed zijn intrede. Het liberalisme bloeide op, er was bijna volledige vrijhandel, de armoede en ellende van arbeidende klasse verminderde. Daardoor was het voor buitenlandse brouwerijen lonend geworden bier in ons land te importeren. Ondergistend Beiersch bier viel goed in de smaak en was helder, de Nederlandse bovengistende bieren waren troebel. Vanaf 1856 was het mogelijk om per trein rechtstreeks vanuit München naar Amsterdam te reizen. Ook werd in dat jaar het Donau-Mainkanaal voltooid waardoor vervoer van bier per schip eenvoudiger werd. In 1860 vond er via het internationale spoorwegnet over vrijwel geheel Europa vervoer van bier plaats. In 1850 importeerde Nederland 1280 hl bier uit Duitsland, vijf jaar later was dit 6160 hl. Deze hoeveelheid was in 1860 verdubbeld tot 12340 hl. In 1865 bereikte de import zijn top met 14800 hl waarna in de resterende jaren zestig en zeventig de hoeveelheid verminderde tot 8000 à 9000 hl per jaar. Deze terugval werd veroorzaakt door de toenemende binnenlandse productie van de ondergistende bieren.
1) De eerste vergunning voor een bierbrouwerij die Beiers bier ging brouwen werd op 11 februari 1847 in Groningen afgegeven. Deze 'Bierbrouwerij De Beyersche Kuip' adverteerde op 13 augustus 1847 in de Groninger Courant met naar 'Beyersche wijze' bewerkt bier. Van deze onderneming van J. Hesselink W. Zn en S.T. Koolman werd later niets meer gehoord. Eerder had de Haagse brouwer B.M. Perk vanaf 1845 al Beiers bier gebrouwen waarbij hij pleitte voor aanpassing van de accijnswet. Bekend is ook dat de N.V. Bierbrouwerij 'de Posthoorn' te Leiden in 1857 bekroond werd omdat "de smaak van het bier niet beneden het echte Beiersche bier was." 2) Veel bekender werd de eerste Koninklijke Nederlandsche Beiersche Bierbrouwerij aan de Weesperzijde in Amsterdam die in 1865 een vergunning kreeg. Deze brouwerij had van de minister van Financiën dispensatie van de accijnswet gekregen.
De Accijnswet van 1867
In de accijnswet van 1822 was de inhoud van de roerkuip bepalend voor de hoogte van de heffing. Brouwers speelden daar op in door een grote hoeveelheid moutmeel in de werkkuip te storten en daar wel zes of zeven brouwsels uit te halen. Dat was lucratief maar ging ten koste van de kwaliteit van het bier. Daardoor kon ons bier niet concurreren met het buitenlandse bier. Voor ondergistend bier werd de maisch-decoctiemethode toegepast die inhield dat telkens delen van het bier werden gekookt en in de roerkuip werden teruggepompt. Zo kwam het beslag in fasen op temperatuur. Door het herhaaldelijk terug pompen van ongeveer een derde van het beslag was de brouwer veel meer aan accijns kwijt dan bij de bovengistende methode. Zelfs als er met een voor de brouwer zo gunstig mogelijke water/mout verhouding werd gebrouwen dan was de bieraccijns 50% hoger dan een vergelijkbaar brouwsel volgens de gangbare Oud-Hollandse methode.
3) In 1867 werd de accijnswet van 1822 zo aangepast dat de brouwerij de keuze kreeg de heffing te betalen op basis van de inhoud van de brouwkuip of op basis van de hoeveelheid moutmeel die voor het brouwsel gestort werd. Het klassieke Duitse brouwhuis met vier koperen ketels deed zijn intrede. Het publiek kreeg een positief beeld van deze brouwerijen met hun zichtbare brouwzalen met glanzende koperen ketels. Deze nieuwe dualistische wetgeving was nadelig voor kleine brouwerijen omdat aangifte volgens de nieuwe methode slechts toegestaan was voor een minimum hoeveelheid van 400 pond moutmeel per brouwsel. Pas met de accijnswet van 1917 verdween deze keuzemogelijkheid. De hoeveelheid en de dichtheid van het wort werden toen de criteria bij de accijnsheffing. Een niet onbelangrijk feit was ook de verhoging van de accijns op jenever in 1883. Hierdoor begon men meer bier te drinken. In de periode van 1867 tot 1890 werd de brouwerij-industrie niet alleen in Nederland, maar in heel Europa geïndustrialiseerd. Europees gezien was uitvinding van de kunstmatige koeling, die voor ondergistend bier noodzakelijk was, een zeer belangrijke factor. De door Carl Linde in 1877 ontwikkelde koelmachine heeft een doorslaggevende rol gespeeld bij de doorbraak van de ondergistende brouwmethode. In deze periode werd de basis gelegd voor het ontstaan van onze grote brouwerijen. Van 1890 tot 1916 verminderde het aantal brouwerijen in Nederland met 30%. De productie steeg met 39%, vooral doordat de export tussen 1885 en 1916 met 130% steeg. Uit de accijnsinkomsten uit 1878 blijkt dat er toen evenveel inkomsten volgens de roerkuip-meting als volgens de stortingsmeting waren. Ruim 92% van de accijnzen kwam uit de provincies Brabant, Limburg, Brabant, Noord-Holland, Zuid-Holland en Gelderland. Uit de cijfers blijkt dat de steden 's-Hertogenbosch, Wijchen en Haarlem uitsluitend bovengistend Oud-Hollandsbier brouwden. Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht brouwden respectievelijk 83, 97 en 90% ondergistend bier. 4) In 1869 constateerde Gerrit Adriaan Heineken tijdens een internationale tentoonstelling in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam dat het ondergistende bier meer in de smaak viel van het publiek dan Heineken's bovengistende bier. Dat was voor Heineken aanleiding om zo snel mogelijk over te schakelen op het brouwen van ondergistend bier. 5) De bovengistende bieren kenden een grote variatie in smaak, vooral de kleine tot zeer kleine brouwerijen brouwden ieder een eigen bier dat door hun plaatselijke klanten gewaardeerd werd. Voor wie dat niet gewend was kon de smaak van zo'n bier erg tegenvallen. Dit was in het voordeel van het nieuwe, ondergistende bier. Dat was beter houdbaar, kon beter worden vervoerd en de kwaliteit was vrij constant. Bovendien was pilsener een helder bier. De consument wist wat hij verwachten kon bij een glas Münchener, Pilsener, Dortmunder of Bockbier. Toch was iedere brouwer in staat om een individueel kenmerk aan dit Beierse bier te geven. Sinds de opkomst van het ondergistende bier, dat door grootschalige brouwerijen werd gebrouwen, is het aantal biertypen aanmerkelijk afgenomen. Dit gebeurde ook door de invloed van Duitse brouwmeesters die hier werden aangetrokken. Er vormden zich enkele hoofdtypen, het Pilsener, Münchener en Dortmunder type en enkele speciale typen zoals bokbier en stout.
Bokbier
Als het over de geschiedenis van bokbier gaat horen we jaar in jaar uit hetzelfde verhaal over het Einbecker Ainpöck. Dat verhaal geeft een verklaring voor de herkomst van de naam bockbier. De versie uit 1931 luidt als volgt: "In Einbeck werd sinds de vijftiende eeuw het beste bier van Noord-Duitsland gebrouwen. Martin Luther heeft zich na zijn verdedigingsrede voor de Rijksdag in Worms gesterkt met twee flessen bier uit Einbeck, die hem de 'Landsknechtshauptmann' Frundsberg overhandigde. 'Mir Einbeck' riepen de gasten in die tijden de herbergier toe. Uit dat 'Einbeck' werd 'Ein Bock', wat men nog heden zegt als men een glas bockbier besteld".
6) Oorspronkelijk was dit bokbier uit Einbeck een bovengistend, donkergekleurd tarwebier. Door de opkomst van het succesvolle ondergistende bier werd bokbier ook een ondergistend bier. Vanuit Duitsland bereikte het bokbier in het spoor van de andere ondergistende bieren ons land. Rond 1870 - 1880 begonnen wij zelf bokbier te brouwen. De invloed van de Duitse brouwmeesters en gezellen zal hier zeker een rol hebben gespeeld. Voordat het tijdperk van de koelmachines aanbrak brouwden de brouwers in de negentiende eeuw alleen in de winter omdat de temperatuur in de zomer te hoog was om met (onder?)gist te brouwen. De Belgische lambikbrouwers in het Pajottenland brouwen hun spontaan vergiste lambik om die reden nog steeds alleen in de koude wintermaanden. Veel brouwerijen sloten in de zomermaanden om de brouwerij grondig te kunnen reinigen. Aan het eind van de zomer werd voor het eerst gebrouwen met mout van de nieuwe gerstoogst, die in juli of augustus plaatsvindt. Ook werd er dan met de nieuwe hop gebrouwen en de brouwers deden hun best om een zo goed mogelijk bier te brouwen om zo hun afzet voor het komend brouwseizoen te vergroten. Dit eerste brouwsel was extra zwaar en werd gratis onder de verschillende afnemers verdeeld. Dit bokbier werd dus maar één keer per jaar gebrouwen, door het hogere alcoholpercentage was het langer houdbaar.7)
Lange lagertijd Amstel werkte dankzij Carl Linde vanaf 1881 met een koelinstallatie. De lagering van het bier gebeurde in eikenhouten vaten, er waren in 1884 al 16 lagerkelders met houten vaten van 4000 liter. Amstel installeerde in 1924 aluminium gisttanks in haar brouwerij ter vervanging van de eikenhouten vaten. De lagering van de zware bieren zoals bokbier duurde minstens 4 maanden. Amstel Bockbier was toen uitsluitend in januari en februari verkrijgbaar. De lagertanks zijn in de jaren twintig van geëmailleerd ijzer in plaats van eikenhouten vaten. Nog in 1930 duurde de hoofdgisting in de Amstelbrouwerij 8-10 dagen en de nagisting circa 3 maanden. Ondergistend bier vergist bij een temperatuur van 5 tot 10 graden en moet bij een temperatuur van 0,5 graden Celsius lageren gedurende lange tijd, tot 12 à 16 weken. 8) Toen men door kunstmatige koeling het hele jaar door kon brouwen was de noodzaak om bokbier te brouwen eigenlijk vervallen. In de periode voor 1940 bleef men bokbier één keer per jaar als traditie brouwen. Want als in de wintermaanden de slappe tijd aanbreekt en het bierverbruik daalt is een donker gekleurd bokbier van ongeveer 16 graden een stimulans voor de verkoop.
Amstel
Het is moeilijk om nu nog precies te weten te komen wanneer het eerste Nederlandse bokbier werd gebrouwen. Via het Duitse ondergistende bier en hun brouwers werd het bokbier in ons land geïntroduceerd. De eerste etiketten van bottelaars verschenen rond 1870, nog iets later begonnen de brouwerijen eigen etiketten te gebruiken. Boeken, kranten en archieven bieden uitkomst. Met name over de Amstelbrouwerij is vrij veel bekend, hoewel het volledige archief van de Amstelbrouwerij verloren ging in de nacht van 25 op 26 juli 1902 tijdens de grote brand die de vloermouterij verwoeste.
8) De eerste Amstel advertentie van de 'Beijersch Bierbrouwerij De Amstel' waarin het bier werd aangekondigd verscheen in het Algemeen Handelsblad op 9 januari 1872, officieel was het eerste bier er op 15 januari 1872. Dat bier heette winterbier, mogelijk was dat het allereerste Nederlandse ondergistende bokbier.

Reeds in 1883 kreeg Amstel op de Internationale koloniale en uitvoer handelstentoonstelling in het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt de Medaille d'Or voor Amstel Beiersch, Pilsener en Bockbier. Amstel brouwde toen ook nog Weizen, Dortmunder en Münchener. Er volgden meer onderscheidingen voor het Bockbier: na 1883 ook in 1887 in Amsterdam en in 1888 een Erediploma in Brussel. Op 1 mei 1891 werden de etiketten geregistreerd om misbruik te voorkomen. Bottelaars plakten namelijk Amstel etiketten op hun flessen waar van alles in kon zitten.


Heineken
Gerrit Adriaan Heineken koos voor de Stadhouderskade in Amsterdam als plaats voor zijn nieuwe brouwerij en in 1866 krijgt hij vergunning van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam om daar een bierbrouwerij met stoomvermogen, mouterij, leg- en bewaarkelders en andere installaties te plaatsen. Op vrijdag 17 mei 1867 krijgt Heineken's moeder de eer een gedenksteen voor de nieuwe brouwerij te leggen.
8) In de jaren 1869-1872 schakelt Heineken over op de nieuwe productiemethode van het ondergistende pilsener bier. In 1870 maakte Heineken al een begin met de productie van dit ondergistend bier in Amsterdam. Dit brengt uitbreidingen in de brouwerij en schaalvergroting in het algemeen met zich mee. De ondergistende methode vereist bijvoorbeeld koeling waarvoor ijskelders en andere kapitaal vereisende investeringen nodig zijn. Het brouwen van zowel onder- als bovengistend bier binnen één bedrijf was te riskant vanwege de grote kans op infecties waardoor het bier verzuurde.
In Rotterdam wordt de brouwerij d'Oranjeboom geëxploiteerd door de heren Baartz en Hoyer en ook zij willen overschakelen op het brouwen van het nieuwe bier. Het exploiteren van een Beiersche bierbrouwerij is echter kapitaalintensief en Baartz zoekt contact met Heineken om gezamenlijk in Rotterdam iets te gaan ondernemen. Dit leidt tot de oprichting van de Heineken's Bierbrouwerij Maatschappij NV (HBM) op 4 januari 1873. Het doel van de onderneming is het exploiteren van de Amsterdamse brouwerij en het bouwen van een nieuwe in Rotterdam. Om concurrentie te vermijden zal d'Oranjeboom bovengistend blijven brouwen. De nieuwe brouwerij wordt gebouwd aan de Crooswijkse Singel en in 1874 in bedrijf genomen. Voor het brouwen zijn Duitse brouwmeesters verantwoordelijk, in Rotterdam Wilhelm Feltmann en in Amsterdam Bernard Stuer. In Amsterdam wordt rond 1873 met circa 40 man personeel gewerkt. Ongeveer de helft daarvan is Duitser, goede vaklieden die vaak als zogenaamde 'Wanderburschen' komen aanwaaien en op de brouwerij blijven hangen. Zo wordt er veel kennis overgedragen waar de Nederlandse brouwers van profiteren. In de twintig jaar dat Gerard Heineken de leiding heeft, ziet hij de afzet van zijn brouwerij toenemen van ruim 17.000 hectoliter in 1873 tot ca. 200.000 hectoliter in 1893. Hiervan wordt ongeveer een vijfde deel naar het buitenland geëxporteerd.
Phoenix
In 1873 werd de Amersfoortsche Beiersch-Bierbrouwerij opgericht voor het brouwen van ondergistend bier. Eind 1890 ging deze brouwerij failliet maar werd in 1891 doorgestart als Phoenixbrouwerij Coets de Bosson. Op 6 februari 1892 werden de etiketten van haar vijf biersoorten, waaronder bockbier, in de Staatscourant afgebeeld. Op 10 februari 1892 levert de brouwerij zwaardere bieren uit waaronder bockbier. De latere Phoenix-brouwerij heeft grote naam gemaakt door haar waanzinnig mooie vormgeving en vele innovaties. Later, in 1929, adverteerde zij bijvoorbeeld met een door Nico de Koo ontworpen affiche voor Phoenix pullenbok. Uit een pulflesch van 45 cl. kon men ruim twee grote glazen volschenken. Het bokbier werd als volgt aangeprezen: "Het Phoenix Bokbier wordt van het fijnste mout en uit de geurigste hop gebrouwen volgens een oud recept zonder toevoeging van enige kunstmatige kleur of zoetstof". Een tekst die ons nu nog bekend voorkomt en waaruit blijkt dat de huidige tekstschrijvers niets hebben bijgeleerd. Het affiche vermeldt dat van het Phoenix bokbier slechts een beperkte hoeveelheid wordt gebrouwen en dat het bier in de Pulflessen de hele winter goed blijft. "Als men tijdig een voorraad inslaat beschikt u de hele winter over een glas 'belegen bokbier'." Het einde van de verkoop van bokbier was bij Phoenix in 1935 eind januari. In 1934 of 1936 adverteerde Phoenix dat haar bokbier in pullen en pintjes een jaar lang goed blijft.
9)
De eerste Brabantse brouwerij die op ondergistend bier overschakelde was 'De Drie Hoefijzers' in Breda in 1887. Ruttens Bierbrouwerij de Zwarte Ruiter in Maastricht brouwde al direct bij de oprichting in 1871 ondergistend bier. 1) In 1886 ging brouwerij Leeuw van start.
Ook in Utrecht, Almelo, Haarlem en Den Haag kwamen nieuwe ondergistende brouwerijen tot stand. In Amsterdam werden nog twee grote brouwerijen opgericht, 't Haantje en Deli. Bestaande brouwerijen zoals Davo in Deventer en de Hoop in Arnhem en later van Vollenhoven in Amsterdam schakelden over op ondergistend bier. Hoogstwaarschijnlijk brouwden al deze brouwerijen een eigen bokbier. Het probleem is dat daarover zeer weinig over terug te vinden is. Als er al etiketten zijn dan ontbreekt bijvoorbeeld de datering. Toch begon in deze periode en met bovengenoemde brouwerijen de geschiedenis van het Nederlandse bokbier.


De Nederlandse biercultuur
In de middeleeuwen kende elke stad een groot aantal brouwerijtjes. Er werd veel bier gedronken, naar schatting 300 à 400 liter per hoofd van de bevolking. Bier was een verantwoord alternatief voor het vaak sterk verontreinigde drinkwater. Rond 1500 bereikte onze brouwindustrie een hoogtepunt. Gouda telde toen bijvoorbeeld 350 brouwerijtjes, 's-Hertogenbosch circa 120. In 1514 waren er drie Hollandse steden die bier exporteerden, Gouda telde 126 brouwerijen, Haarlem 120 en Delft 100.
4) Tussen 1620 en 1640 produceerde de provincie Holland naar schatting jaarlijks 2.185.500 hl bier. Dat is meer dan tijdens de revival van de brouwindustrie rond 1900.10) Na 1650 daalde de bierconsumptie door een aantal factoren. In de periode 1650-1850 daalde het aantal brouwerijen sterk. Rond 1850 trad een kentering in. Als reactie op de stijgende bierconsumptie verschenen nieuwe brouwerijen. In 1870 telde Nederland 559 brouwerijen. We dronken toen in Nederland veel minder bier, rond de 34 liter per hoofd in de periode van 1874-1880. 1) Er trad toen een smaakverschuiving bij de consument op ten faveure van het ondergistende pilsener, toentertijd ook nog wel Beiersch bier genaamd. Het bierverbruik nam toe. In de jaren 1896 tot 1900 was het verbruik per hoofd gestegen tot 42,1 liter, daarna daalde het weer. 12), 11) In de periode 1906-1919 was het verbruik in Nederland gedaald tot 27 liter en dat stelde weinig voor in verhouding tot België met 221, Groot-Brittannië met 123 en Duitsland met 105 liter. Nederland was in vergelijking met deze buurlanden geen bierdrinkend land meer te noemen, wij waren dat vierhonderd jaar geleden wel. Het Centraal Bureau voor de Statistiek geeft ook cijfers over de periode van 1921 tot 1950. 12) In de periode 1921-1930 werd er 25,8 liter bier per hoofd van de bevolking gedronken, in 1935 was dat gezakt naar 15,3 en tot de oorlog bleef dat rond de 14 à 15 liter schommelen. In 1947, toen er weer voldoende grondstoffen waren om het bier weer best te maken werd er 16,9 liter per hoofd gedronken, een hoeveelheid die in 1949-1950 zakte naar iets meer dan 10 liter. Cijfers die schril afsteken tegen de enorme hoeveelheden die in onze buurlanden gedronken werden. Bijna al ons bier was nu ondergistend, Nederlands bockbier was het traditionele speciaalbier geworden en bedroeg grof geschat 1% van de omzet.
Bond van Nederlandse Brouwerijen
De grote brouwerijen waren in de jaren twintig en dertig bijna allemaal aangesloten bij de Bond van Nederlandse brouwerijen, de voorganger van het Centraal Brouwerij Kantoor en toen al gehuisvest op de Herengracht 281 in Amsterdam. Op 3 oktober 1931 publiceerde de Bond een vergelijkend onderzoek van het alcoholpercentage van bokbieren. De deelnemende brouwerijen Hengelo, d'Oranjeboom, Heineken's, Amstel, Van Vollenhoven, Sleutel en ZHB gaven eigen cijfers en de Bond van Brouwerijen liet ook metingen doen. Op 18 december 1931 maakte de Bond vervolgens de onderlinge afspraak om het alcoholpercentage 6,5% op de bokbieretiketten te vermelden. Ook maakte de Bond van Brouwerijen al in de jaren twintig afspraken met de brouwers over de introductiedatum van het bokbier.
Voor de eerste wereldoorlog ging dat nog anders. In 1909 en 1910 werd bijvoorbeeld in het Volk geadverteerd dat het Amsterdamse Haantjes Bokbier vanaf 12 november 1909 en 11 november 1910 verkrijgbaar is. Je zou bijna denken dat zo de term 'haantje de voorste' is ontstaan.
De NRC van 18 januari 1911 plaatste een advertentie voor Heineken's bokbier vanaf 19 januari 1911. Heineken kondigde in de jaren daarvoor haar bokbier eerst pas eind februari aan. In 1913 was Heineken's bokbierprijs 15 cent per liter, vanaf 1904 was de prijs van pilsener en het donkere Beiersch 13 cent per liter, later 14 cent. Oranjeboom adverteerde in 1887 met haar bokbier 'van af 6 februari'. Amstelbock was er pas vanaf 20 februari.
13 De Bond van Brouwerijen stelt in 1930 donderdag 11 december in als datum voor de levering van het bokbier. Dat is volgens artikel R.C.VI. 2, dat bepaalt dat het bokbier uitgeleverd wordt op de tweede donderdag van december. Mogelijk was dat een onderdeel van het 'Bierbesluit 1926' waarin ook de sterkte van het Bokbier opgelegd werd, namelijk een stamwortgehalte tussen 16 en 18 graden en 5,5 tot 7% alcohol. 14) Al in 1922 maakte de Bond in ieder geval afspraken met de brouwers over de introductiedatum. 15) Toch werd er ook toen al veelvuldig met de introductiedatum geschoven. In 1930 wordt het donderdag 11 december, in 1931 donderdag 10 december, in 1932 donderdag 8 december. Dat jaar komt er een collectieve bokbier advertentie van de Bond van Nederlandse Brouwerijen in circa 50 kranten. Er zijn dat jaar vele processen en waarschuwingen in verband met te vroeg uitleveren van bokbier. In 1933 ontstaat er een discussie over de aanvangsdatum van de bokbierverkoop zo getuigt een brief van 13 september 1933. Dat jaar vindt men de tweede donderdag van december (14 december) te laat. Het wordt 7 december. Volgens gebruik houden ook de niet aangesloten brouwerijen zich hieraan.
In 1934 wordt de datum van levering als proef nog meer vervroegd tot zaterdag 1 december. Bokbierverkoop in de periode voor kerst was gunstig omdat de consument dan meer geld had. Op 10 november 1934 start de Bond van Nederlandse Brouwerijen weer een collectieve bokbiercampagne in circa 100 kranten, begroot op 13.283,25 gulden.
Bokbier traditie wankelt
In 1935 wordt het weer 12 december. Dat jaar hing het voortbestaan van de bokbiertraditie aan een zijden draadje.
8) Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceerde jaarlijks cijfers over de binnenlandse omzet van 'bier uit wort' van circa 17,5 graden Balling, bedoeld wordt hier bokbier (80%) en stout (20%). De zogenaamde Contractscommissie van de Bond van Nederlandse Brouwerijen beoordeelde die cijfers in 1939. In de jaren 1923/1930 betrof dat de omzet van 18 grote brouwerijen, in 1931/1934 van 28 brouwerijen en van 1935 tot 1938 26 brouwerijen. In 1923 werd er ongeveer 30.700 hl bokbier gebrouwen, in 1924 22.300 hl, in 1925 19.900 hl en dat stabiliseert zich tot 1931 tussen de 19.000 en 20.000 hl. Dan zet zich een daling in, het wordt crisistijd. In 1932 is het 13.900 hl, in 1933 11.500 hl, in 1934 10.500 hl en met 1935 als dieptepunt met 8.600 hl. Daarna stijgen de cijfers weer van 9.900 hl in 1936 tot 10.300 hl in 1937. Op 20 augustus 1935 rees bij de Bond de vraag of men dat jaar, nu het economisch slecht ging, al of niet een bokbier zou brouwen. Het antwoord van de brouwers werd voor 3 of 10 september verwacht in verband met het brouwseizoen. Het positieve antwoord van de brouwers kwam snel. Overigens moet toen de lagertijd van het bokbier al minder lang geweest zijn dan in de negentiende eeuw. In 1936 wordt de leveringsdatum van bokbier dinsdag 1 december, in afwijking van de volgens artikel R.C.VI 2 vastgestelde datum van 10 december. In 1936 en 1937 was de bokbieromzet veel gunstiger dan die van zwaar bier in het algemeen. Die bokbieromzet werd voornamelijk gedurende twee weken in december gehaald. In 1937 was de bokbieromzet van de bij de Bond aangesloten brouwerijen 0,9% van de totale omzet. In 1933 was dat volgens de cijfers van de Contractcommissie Bond van Nederlandse Brouwerijen 1,2 % van de totale bieromzet. In 1937 wordt 2 december als introductiedatum afgesproken, samen met de toen niet aangesloten brouwerijen Phoenix, ZHB en de Drie Hoefijzers. Ook in 1938 is de datum 1 december. Op 22 november 1939 adverteert de Nederlandse Bond van Brouwerijen: "Het bokbier is er niet voor 30 november 1939. De prijs is 40 gulden per hl. Eerder leveren is een overtreding." De aangesloten brouwerijen en Phoenix en Drie Hoefijzers zijn akkoord. Echter de niet aangesloten zuidelijke brouwerijen zoals Dommelsch vangen op 17 november 1939 met bokbier aan.
Ook tegenwoordig maken de grote, bij het CBK aangesloten brouwerij een afspraak over de introductie van het bokbier. Tot het jaar 2005 was de introductiedatum de eerste maandag van oktober, daarna werd de datum vervroegd naar 21 september, het astronomische begin van de herfst. Vanaf 2009 is de introductiedatum opnieuw de eerste maandag van oktober. Bokbier heet tegenwoordig vaak herfstbier. De kleine brouwerijen in ons land zijn niet gebonden aan deze introductiedatum.
De wetgeving is in de jaren dertig al in beweging. In april 1934 wordt een zwaarbier volgens het Bierbesluit, artikel 1 beschreven als een bier met een stamwortgehalte van meer dan 16% van het dondergekleurde type. Op 1 juni 1939 wordt bokbier door de Nederlandse Bond omschreven als een bier met een stamwortgehalte boven 16%, een donkergekleurd type met 6,5 % alcohol.

Na de oorlog

In de oorlog was er geen bokbier. Pas op 5 december 1950 was er weer bokbier. En er barstten ook weer activiteiten rond dit feestbier los. Voor het eerst sinds 1939 nam het Comité Rembrandkwartier te Amsterdam weer het initiatief om de Bokbieroptocht in ere te herstellen. Op 1 december 1936 werd de eerste Bokbieroptocht georganiseerd door de buurtvereniging 'Rembrand' in Amsterdam. De drie grootste brouwerijen van Amsterdam namen er aan deel. Het was een stoet van vrachtwagens (Heineken's en Amstel) en door paarden getrokken bierwagens (Van Vollenhoven) volgeladen met vaten bokbier die van het Mercatorplein via de Jordaan en het Leidseplein naar het Rembrandplein trok. Polygoon maakt een jaar later in opdracht van de Bond van Nederlandse brouwerijen een geluidsfilm over de bokbieroptocht op 2 december 1937, opnieuw georganiseerd door de buurtvereniging 'Rembrand' in Amsterdam. Ook op 1 december 1938 werden er filmopnamen van deze optocht in Amsterdam gemaakt. Een zeer oude gewoonte was dat de herbergen ter ere van het nieuwe bier een groene krans uitstaken, de verschillende cafés van het Rembrandkwartier te Amsterdam dit in navolging hiervan ter ere van het bokbier. Het was in 1950, tijd voor de nieuwe leus van het CBK: de bok is weer best.








Bronnen:
  • 1 Het nieuwe bier, Hans Schippers (1992)
  • 2 Ontwikkeling en organisatie der Nederlandsche Brouwindustrie, dr. G.Z. Jol (1933)
  • 3 Acht Eeuwen uit 'n goei vat, Paul van Dun (1998)
  • 4 Uit de geschiedenis van de Nederlandse en Brabantse brouwindustrie, H. A. Vermeire, Nibem jaarboekje (1989)
  • 5 Heineken 1949-1988 (1991)
  • 6 Het Vaderland, 15 maart (1931)
  • 7 Biersoorten, L. Bels, Nacobrouwboekje (1948)
  • 8 Gemeentelijk Archief Amsterdam: archieven Amstel, Heineken en Nederlandse Bond van Brouwerijen.
  • 9 Opvallend anders, De Amersfoortse Phoenix brouwerij 1873?1970, Ir. Onno Kleefkens (2001)
  • 10 A history of Brewing in Holland 900?1900, Richard W. Unger (2001)
  • 11 Productie en gebruik van bier in Nederland, Nacobrouwboekje (1938)
  • 12 CBS Statistisch bulletin no. 25 (1951)
  • 13 Heineken's Bierbrouwerij 1873-1948, H.A. Korthals (1948)
  • 14 Het Bier en zijn brouwers, de geschiedenis van onze oudste volksdrank, A. Hallema en Ir. J.A. Emmens (1968)
  • 15 BAV-Journaal oktober 2004, Job Kroon.

    Tekst: Theo Flissebaalje ©
    Een eerdere versie van deze tekst uit 2005 werd gepubliceerd in PINT-nieuws 151 en 152
  •  Ga direct naar:

    >Nieuwe brouwerijen

    >Accijnswet

    >Bokbier

    >Lagertijd

    >Amstel

    >Heineken

    >Phoenix

    >Biercultuur

    >Bond van Brouwerijen

    >Traditie wankelt

    >Na de oorlog





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven





















    naar boven

    © 1996-2011 Bier Informatie - Reacties en commentaar: webmaster